Zetel v.z.w.:  

KBO 0408.014.464  

Documentatiecentrum
Elisabethlaan 103 C - 3200 Aarschot



De geschiedenis van het land van Aarschot

   

De geschiedenis van Aarschot en omliggende gemeenten is roemrijk, doch weinig bekend. Onze stad neemt in de geschiedenis gedurende een lange periode een centrale rol in. Op deze pagina's kunnen we niet de volledige geschiedenis verhalen. We verwijzen graag naar 4 belangrijke werken die een geschiedenis van onze stad vertellen.

1. Rumoldus Jacobus Wetz. Beschryvinge der stadt Aerschot. 1712. Wedersamengesteld door W. Schroeven. Aarschot, HAKVH, 1996

 

2. Karl Leyssens. Geschiedenis van Aerschot. Aerschot, Ingelberts-Van De Weyer, 1853

 

3. Lodewijk Liekens. Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot. Heist-op-den-Berg, Heistse Heemkr., 1994

 

4. WAGDI. Aarschot 800 jaar. Geschiedenis van Aarschot in woord en beeld. Aarschot, Wagdi, 2012.

 

Historische weetjes

   

De stadsvesten

In Aarschot spreekt men nogal eens over de Vest als men het over de Elisabethlaan heeft, en over de Klein Vest als men de August Reyerslaan bedoelt. Samen met de Vestingstraat krijgt men zo al een beetje een idee waar vroeger de Aarschotse stadswallen en vesten gelegen waren.
De eerste verdedigingen van de stad waren de Demer en de heuvels van het Hageland. Aarschot is ontstaan aan de binnenkant van een bocht in de Demer en noord- en oostzijde waren zo beschermd. Toen Aarschot omstreeks 1200 stadsrechten kreeg, mochten de inwoners ook een omwalling bouwen. Om de zuidzijde te beschermen werden wallen en een gracht aangelegd waar nu de Nieuwstraat loopt: vroeger de Grachtstraat, in de volksmond nog steeds de Grecht. Verder liep een verdedigingswal vanaf de Bonewijk tot aan de Demer, ongeveer te situeren waar de Kardinaal Mercierstraat loopt, tot aan de huidige brug.
Tijdens de voor Aarschot voorspoedige periode in de middeleeuwen was de stad de bestaande omwalling te buiten gegroeid: het Gasthuis, het Beggaardenklooster, het Schaluin met het Hof van Quaetem, het Begijnhof en de Bonewijk waren onbeschermd, buiten de verdediging van de stad gelegen. In 1283 schonk Godfried van Brabant aan de inwoners van Aarschot de grond voor nieuwe stadsvesten. Oorspronkelijk werden hier alleen aarden wallen opgericht en grachten uitgegraven. Een verdedigingsmuur werd pas vanaf 1357 opgebouwd, op het oostelijke en deels zuidelijke gedeelte van de stadswallen.
De oostelijke verdedigingsmuur begon aan de voet van de Vestingstraat, in de buurt van het Bloemenhof, waar de oorspronkelijke Demer een bocht maakt. Bovenaan de Vestingstraat, aan de Braekepoort, liep de muur over de Molenberg of Kouterberg tot aan Orleanstoren. Van daar liep een muur naar beneden tot aan de Albertlaan, vroeger de Lange Steenweg of nog de Molenweg. De muur liep nog een aantal meters verder en de stadswal werd vanaf daar een dam met een gracht (vest), lopende tot aan de Demer, nabij 's Hertogenmolens. Van aan de molens liepen een vestinggracht in de richting van het kruispunt aan het Withuis, dus tot aan het Schaluin. De Elisabethlaan volgt ongeveer het tracé van die stadsvesten. Van daar liep de vest verder de Laak volgend tot aan Bekaf: de huidig August Reyerslaan. Daar stopte de stadsvest. Voor het gedeelte van Bekaf tot aan de Vestingstraat rekende men op de natuurlijke verdedigingsmogelijkheden van de Laken, de Demer en de moerassige beemden. De stadsmuren werden op bevel van Jozef II, die in de geschiedenisles op school de Keizer-Koster werd genoemd, afgebroken in 1782.

 

De verwoesting van Aarschot in 1489

Maximiliaan van Oostenrijk, na de dood van zijn echtgenote Maria van Bourgondië de feitelijke machthebber over de Nederlanden, was in de laatste decennia van de 15e eeuw in een strijd met de steden verwikkeld, de inzet: het behoud van de stedelijke autonomie.
De steden hadden de hulp ingeroepen van Frankrijk, de gezworen vijand van de Bourgondiërs. Maximiliaan werd uit zijn gevangenschap in Brugge vrijgelaten, na beloften van vrede. Beloften die hij onmiddellijk na zijn vrijlating verbrak.
Aarschot had zich net als enkele andere Brabantse steden zoals Leuven, Brussel en Tienen bij de oproerige Vlaamse steden aangesloten. Antwerpen, Lier en Mechelen waren trouw gebleven aan de Bourgondische heerser.
Eind januari 1489 werden ternauwernood de Mechelaars verdreven. Een poging van de Mechelaars om op eigen houtje het opstandige Aarschot te bestormen was op een bloedbad geëindigd, dankzij de hulp van Robert van Arenberg. De Mechelaars staken bij hun terugkeer Werchter en Haacht in brand, gefrustreerd door hun mislukte aanval op Aarschot.
Maximiliaan had Albrecht III van Saksen in de Nederlanden achtergelaten als zijn plaatsvervanger. De muiterij van de Duitse soldaten op 10 april 1489 had Albrecht opgelost door zijn privévermogen te gebruiken om de soldij te betalen. Hiermee werd voorkomen dat het leger uiteenviel in onsamenhangende plunderende groepen. Met het Duits leger werden de steden in onze gewesten aangevallen, om ze weer onder het gezag van Maximiliaan te brengen.
De steden kregen bericht dat het Duitse leger zich in Herentals klaar maakte om zuidwaarts te trekken. Op 30 april 1489 werden vanuit Leuven 400 Franse krijgslieden ter versterking van het grensgebied naar Aarschot gestuurd. Die werden met gejuich en open armen ontvangen. De stad bereidde zich voor op "Meikenskermis" en er werd overvloedig op bier en wijn getrakteerd.
Albrecht bevond zich met zijn Duits leger echter niet in Herentals, maar vlak bij Aarschot. Zijn legerleiding, graaf Bern von Helfenstain en Witwolt von Schaumburg, hadden bij hun recente wederaanstelling beloofd de Demerstad in te nemen. Eerder hadden ze nog gewacht tot Robert van Arenberg weggetrokken was, maar nu naderden ze de feestende stad zonder gezien te worden. Ze verscholen zich op de Dorenberg tot het feestgedruis verstomde. Stil naderden de Duitse krijgslieden de Remundpoort (nu Bekaf), vermoordden de slaperige schildwachten en trokken de stad in waar iedereen zijn roes uitsliep. Veel burgers en Franse soldaten werden vermoord, de huizen geplunderd en in brand gestoken. De weinige overlevenden ontvluchtten de stad. Amper 80 huizen bleven overeind. Het duurdere vele jaren vooraleer er terug leven kwam in de stad.
Aarschot is deze ramp echter nooit volledig te boven gekomen. De luister en rijkdom van de tijd onder Jan van Harcourt was voorgoed voorbij.

 

Aarschot onder de Hertogen van Brabant

Godfried, Graaf van Aarschot, verkoopt het graafschap in 1172 aan Hertog Godfried III van Brabant, om zijn aandeel in de derde kruistocht te kunnen bekostigen. De Hertog verheft meteen de nederzetting Aarschot tot een bevoorrechte plaats, met hetzelfde recht als Leuven. De kinderen en kleinkinderen van de graaf verkregen delen van het graafschap in leen van de Hertog.
Hertog Hendrik I van Brabant, zoon van Godfried III, geeft Aarschot stadsrechten nog voor het jaar 1200, vermoedelijk in 1194. Naast de eigen rechtbank verkreeg de stad zo een eigen vrij gekozen stadsbestuur met een burgemeester en het recht een stadsomwalling te bouwen. De Hertog stelde een meier aan als zijn vertegenwoordiger.
In 1210 schenkt de Hertog de Romaanse Onze Lieve Vrouwekerk aan de in 1206 gestichte proosdij van Sint Geertrui. In 1212 trad Aarschot toe tot het Verbond der Steden.
Hertog Hendrik I wordt door zijn oudste zoon Hendrik II opgevolgd. Hendrik II was gehuwd met Sophia, de dochter van de heilige Elisabeth van Hongarije. Zij overleefde haar man en verkreeg Aarschot als deel van haar weduwegift, evenals Rode, waar zij op de burcht verbleef. Ondertussen volgde Hendrik III zijn vader op als Hertog van Brabant. Hij was getrouwd met Aleidis van Bourgondië. In 1259 schonken ze aan het pas opgerichte Begijnhof van Aarschot een hofstede. Na het overlijden van de Hertog in 1260 bestuurde Aleidis het hertogdom, aangezien haar kinderen nog minderjarig waren. Pas in 1283 (waarvan akte in 1284) werd de opvolging en de erfenis van Hendrik III geregeld. De oudste zoon Hendrik, wegens zwakzinnigheid onbekwaam geacht te regeren, werd opgenomen in een klooster. De tweede zoon, Jan, werd de nieuwe Hertog van Brabant. De jongste zoon Godfried verwierf het vroegere graafschap Aarschot, dat na de dood van Sophia in 1275 terug in Brabants bezit kwam, als een zelfstandige heerlijkheid binnen het Hertogdom. Godfried van Brabant werd de eerste Heer van Aarschot.

 

De eerste Graven van Aarschot

Het kerkje van Weerde is vermoedelijk opgericht als kerk voor de eerste Graven van Aarschot die wellicht hun versterkte burcht op Schoonhoven hadden. Wie die eerste Graven waren, is niet zo makkelijk te achterhalen. Van de periode net na Karel de Grote (± 825) is alleen de naam van Bodgus te achterhalen (en die was wellicht eerder van Oirschot dan van Aerschot). Hij had het begevingsrecht van de kerk van Weerde (mocht de pastoor aanwijzen).
Daarna is er een periode zonder verdere gegevens tot de eerste kruistochten: Arnold, Graaf van Aarschot, vertrekt op 15 augustus 1096 samen met Godfried van Bouillon naar Jerusalem. In 1125 schonk hij al zijn leengoed van Buggenhout aan de abdij van Affligem, waar zijn zoon Jan in het klooster getreden was. Zijn oudste zoon Godfried werd de stamvader van het huis van Lier, zijn andere zoon Arnold erft het Graafschap Aarschot. Die Arnold II is medestichter van de abdij van Averbode. Hij heeft een zoon Reinier die aartsdiaken van Luik werd, en een zoon Arnold, die Graaf van Aarschot werd. Arnold III wordt vermeldt in de tweede kruistocht, waar hij het bevel voerde over de Vlamingen, Denen, Friesen en Hollanders die samen met de Engelsen Lissabon (Portugal) hebben bevrijdt van de Saracenen na een beleg van bijna 4 maanden. Zijn zoon Godfried erft het Graafschap Aarschot, maar verkoopt dit graafschap in 1172 aan de Hertog van Brabant, om zich te kunnen wapenen om met de derde kruistocht het Heilige Land te heroveren.
De Graven van Aarschot waren aan niemand anders dan de keizer verantwoording verschuldigd. Zij waren heer en meester over hun landgoed, en bezaten de volledige rechtspraak. Na de verkoop van het graafschap, bleven de erfgenamen van Godfried als leenmannen van de hertog nog rechten behouden over het vrije leen van Aarschot. De zoon van Godfried, Karel, wordt beschouwd als de stamvader van de adelijke huizen van Rivieren, Schoonhoven, Stade, Ter Bruggen, Wesemael, Rotselaer. In 1283 erkent Hertog Jan van Brabant, met zijn broer Godfried, dat Jan van Rivieren afstamt van de oorspronkelijke graven en recht heeft op zijn deel van het vrije erfleen.

 

het Kerkje van Weerde

Het Kerkje van Weerde wordt op een oude kaart omschreven als “het oudste van Brabant”. Volgens de legende is het weggezonken in de moerassen van de beemden en kan je op kerstavond nog steeds de klokken horen luiden! Wanneer het kerkje werd gebouwd is niet met zekerheid te zeggen, in 825 werd er reeds melding van gemaakt. Vermoedelijk is het in de vroege middeleeuwen opgericht als kerk voor de allereerste Graven van Aarschot die wellicht hun versterkte burcht op Schoonhoven hadden. Het Kerkje van Weerde was de moederkerk van Langdorp (onafhankelijk van de parochie Aarschot, maar onderhorig aan de Heren van Aarschot, Stade etc.), in 1357 werd ze samengevoegd met de kerk van Langdorp. De kerk van Langdorp werd daarop steeds belangrijker, tot het Kerkje van Weerde tijdens de godsdienstoorlogen van de 16e eeuw in onbruik geraakte en verlaten werd. In 1630 wordt melding gemaakt van instortingen, en omstreeks 1686 wordt het kerkje gesloopt en de stenen worden gebruikt voor de herstelling van de kerkhofmuur van Langdorp.
De kerk van Weerde stond aan de Weerdelaak. Na de afbraak was er in de weide een kleine heuvel op de plaats van de kerk, die in 1870 werd verlaagd. Tijdens die werken werden een 70-tal schedels gevonden die terstond terug werden begraven. Recent werd met medewerking van het stadsbestuur een archeologisch onderzoek verricht naar de Kerk van Weerde.
De melding van het kerkje van Weerde in Aarschot in 825 is vermoedelijk te wijten aan een verwarring met Oirschot, in Noord-Brabant.