|
|
De stadsvesten
In Aarschot spreekt men nogal eens over de Vest als men het over de Elisabethlaan heeft,
en over de Klein Vest als men de August Reyerslaan bedoelt. Samen met de Vestingstraat
krijgt men zo al een beetje een idee waar vroeger de Aarschotse stadswallen en vesten gelegen waren.
De eerste verdedigingen van de stad waren de Demer en de heuvels van het Hageland. Aarschot is
ontstaan aan de binnenkant van een bocht in de Demer en noord- en oostzijde waren zo beschermd.
Toen Aarschot omstreeks 1200 stadsrechten kreeg, mochten de inwoners ook een omwalling bouwen.
Om de zuidzijde te beschermen werden wallen en een gracht aangelegd waar nu de Nieuwstraat loopt:
vroeger de Grachtstraat, in de volksmond nog steeds de Grecht. Verder liep een verdedigingswal
vanaf de Bonewijk tot aan de Demer, ongeveer te situeren waar de Kardinaal Mercierstraat loopt,
tot aan de huidige brug.
Tijdens de voor Aarschot voorspoedige periode in de middeleeuwen was de stad de bestaande omwalling
te buiten gegroeid: het Gasthuis, het Beggaardenklooster, het Schaluin met het Hof van Quaetem, het
Begijnhof en de Bonewijk waren onbeschermd, buiten de verdediging van de stad gelegen. In 1283 schonk
Godfried van Brabant aan de inwoners van Aarschot de grond voor nieuwe stadsvesten. Oorspronkelijk
werden hier alleen aarden wallen opgericht en grachten uitgegraven. Een verdedigingsmuur werd pas
vanaf 1357 opgebouwd, op het oostelijke en deels zuidelijke gedeelte van de stadswallen.
De oostelijke verdedigingsmuur begon aan de voet van de Vestingstraat, in de buurt van het Bloemenhof,
waar de oorspronkelijke Demer een bocht maakt. Bovenaan de Vestingstraat, aan de Braekepoort, liep
de muur over de Molenberg of Kouterberg tot aan Orleanstoren. Van daar liep een muur naar beneden
tot aan de Albertlaan, vroeger de Lange Steenweg of nog de Molenweg. De muur liep nog een aantal meters
verder en de stadswal werd vanaf daar een dam met een gracht (vest), lopende tot aan de Demer,
nabij 's Hertogenmolens. Van aan de molens liepen een vestinggracht in de richting van het
kruispunt aan het Withuis, dus tot aan het Schaluin. De Elisabethlaan volgt ongeveer het tracé
van die stadsvesten. Van daar liep de vest verder de Laak volgend tot aan Bekaf: de huidig August
Reyerslaan. Daar stopte de stadsvest. Voor het gedeelte van Bekaf tot aan de Vestingstraat rekende
men op de natuurlijke verdedigingsmogelijkheden van de Laken, de Demer en de moerassige beemden.
De stadsmuren werden op bevel van Jozef II, die in de geschiedenisles op school de Keizer-Koster
werd genoemd, afgebroken in 1782.
De verwoesting van Aarschot in 1489
Maximiliaan van Oostenrijk, na de dood van zijn echtgenote Maria van Bourgondië de feitelijke machthebber over de
Nederlanden, was in de laatste decennia van de 15e eeuw in een strijd met de steden verwikkeld, de inzet: het behoud van de stedelijke autonomie.
De steden hadden de hulp ingeroepen van Frankrijk, de gezworen vijand van de Bourgondiërs. Maximiliaan werd uit zijn gevangenschap
in Brugge vrijgelaten, na beloften van vrede. Beloften die hij onmiddellijk na zijn vrijlating verbrak.
Aarschot had zich net als enkele andere Brabantse steden zoals Leuven, Brussel en Tienen bij de oproerige Vlaamse steden aangesloten.
Antwerpen, Lier en Mechelen waren trouw gebleven aan de Bourgondische heerser.
Eind januari 1489 werden ternauwernood de Mechelaars verdreven. Een poging van de Mechelaars om op eigen houtje het opstandige Aarschot
te bestormen was op een bloedbad geëindigd, dankzij de hulp van Robert van Arenberg. De Mechelaars staken bij hun terugkeer Werchter
en Haacht in brand, gefrustreerd door hun mislukte aanval op Aarschot.
Maximiliaan had Albrecht III van Saksen in de Nederlanden achtergelaten als zijn plaatsvervanger. De muiterij van de Duitse
soldaten op 10 april 1489 had Albrecht opgelost door zijn privévermogen te gebruiken om de soldij te betalen. Hiermee werd voorkomen
dat het leger uiteenviel in onsamenhangende plunderende groepen. Met het Duits leger werden de steden in onze gewesten aangevallen,
om ze weer onder het gezag van Maximiliaan te brengen.
De steden kregen bericht dat het Duitse leger zich in Herentals klaar maakte om zuidwaarts te trekken. Op 30 april 1489 werden vanuit
Leuven 400 Franse krijgslieden ter versterking van het grensgebied naar Aarschot gestuurd. Die werden met gejuich en open armen
ontvangen. De stad bereidde zich voor op "Meikenskermis" en er werd overvloedig op bier en wijn getrakteerd.
Albrecht bevond zich met zijn Duits leger echter niet in Herentals, maar vlak bij Aarschot. Zijn legerleiding, graaf Bern von
Helfenstain en Witwolt von Schaumburg, hadden bij hun recente wederaanstelling beloofd de Demerstad in te nemen.
Eerder hadden ze nog gewacht tot Robert van Arenberg weggetrokken was, maar nu naderden ze de feestende stad zonder gezien te worden.
Ze verscholen zich op de Dorenberg tot het feestgedruis verstomde. Stil naderden de Duitse krijgslieden de Remundpoort (nu Bekaf),
vermoordden de slaperige schildwachten en trokken de stad in waar iedereen zijn roes uitsliep. Veel burgers en Franse soldaten
werden vermoord, de huizen geplunderd en in brand gestoken. De weinige overlevenden ontvluchtten de stad. Amper 80 huizen bleven
overeind. Het duurdere vele jaren vooraleer er terug leven kwam in de stad.
Aarschot is deze ramp echter nooit volledig te boven gekomen. De luister en rijkdom van de tijd onder Jan van Harcourt was voorgoed voorbij.
Aarschot onder de Hertogen van Brabant
Godfried, Graaf van Aarschot, verkoopt het graafschap in 1172 aan Hertog Godfried III van Brabant, om zijn aandeel in de derde
kruistocht te kunnen bekostigen. De Hertog verheft meteen de nederzetting Aarschot tot een bevoorrechte plaats, met hetzelfde recht
als Leuven. De kinderen en kleinkinderen van de graaf verkregen delen van het graafschap in leen van de Hertog.
Hertog Hendrik I van Brabant, zoon van Godfried III, geeft Aarschot stadsrechten nog voor het jaar 1200, vermoedelijk in 1194.
Naast de eigen rechtbank verkreeg de stad zo een eigen vrij gekozen stadsbestuur met een burgemeester en het recht een stadsomwalling
te bouwen. De Hertog stelde een meier aan als zijn vertegenwoordiger.
In 1210 schenkt de Hertog de Romaanse Onze Lieve Vrouwekerk aan de in 1206 gestichte proosdij van Sint Geertrui. In 1212 trad Aarschot
toe tot het Verbond der Steden.
Hertog Hendrik I wordt door zijn oudste zoon Hendrik II opgevolgd. Hendrik II was gehuwd met Sophia, de dochter van de heilige Elisabeth
van Hongarije. Zij overleefde haar man en verkreeg Aarschot als deel van haar weduwegift, evenals Rode, waar zij op de burcht verbleef.
Ondertussen volgde Hendrik III zijn vader op als Hertog van Brabant. Hij was getrouwd met Aleidis van Bourgondië. In 1259 schonken ze
aan het pas opgerichte Begijnhof van Aarschot een hofstede. Na het overlijden van de Hertog in 1260 bestuurde Aleidis het hertogdom,
aangezien haar kinderen nog minderjarig waren. Pas in 1283 (waarvan akte in 1284) werd de opvolging en de erfenis van Hendrik III geregeld.
De oudste zoon Hendrik, wegens zwakzinnigheid onbekwaam geacht te regeren, werd opgenomen in een klooster. De tweede zoon, Jan, werd de
nieuwe Hertog van Brabant. De jongste zoon Godfried verwierf het vroegere graafschap Aarschot, dat na de dood van Sophia in 1275 terug in
Brabants bezit kwam, als een zelfstandige heerlijkheid binnen het Hertogdom. Godfried van Brabant werd de eerste Heer van Aarschot.
De eerste Graven van Aarschot
Het kerkje van Weerde is vermoedelijk opgericht als kerk voor de eerste Graven van Aarschot die wellicht hun versterkte burcht
op Schoonhoven hadden. Wie die eerste Graven waren, is niet zo makkelijk te achterhalen. Van de periode net na Karel de Grote
(± 825) is alleen de naam van Bodgus te achterhalen (en die was wellicht eerder van Oirschot dan van Aerschot). Hij had het
begevingsrecht van de kerk van Weerde (mocht de pastoor aanwijzen).
Daarna is er een periode zonder verdere gegevens tot de eerste kruistochten: Arnold, Graaf van Aarschot, vertrekt op 15 augustus 1096
samen met Godfried van Bouillon naar Jerusalem. In 1125 schonk hij al zijn leengoed van Buggenhout aan de abdij van Affligem, waar zijn
zoon Jan in het klooster getreden was. Zijn oudste zoon Godfried werd de stamvader van het huis van Lier, zijn andere zoon Arnold erft
het Graafschap Aarschot. Die Arnold II is medestichter van de abdij van Averbode. Hij heeft een zoon Reinier die aartsdiaken van Luik
werd, en een zoon Arnold, die Graaf van Aarschot werd. Arnold III wordt vermeldt in de tweede kruistocht, waar hij het bevel voerde over
de Vlamingen, Denen, Friesen en Hollanders die samen met de Engelsen Lissabon (Portugal) hebben bevrijdt van de Saracenen na een beleg
van bijna 4 maanden. Zijn zoon Godfried erft het Graafschap Aarschot, maar verkoopt dit graafschap in 1172 aan de Hertog van Brabant,
om zich te kunnen wapenen om met de derde kruistocht het Heilige Land te heroveren.
De Graven van Aarschot waren aan niemand anders dan de keizer verantwoording verschuldigd. Zij waren heer en meester over hun landgoed,
en bezaten de volledige rechtspraak. Na de verkoop van het graafschap, bleven de erfgenamen van Godfried als leenmannen van de hertog nog
rechten behouden over het vrije leen van Aarschot. De zoon van Godfried, Karel, wordt beschouwd als de stamvader van de adelijke huizen
van Rivieren, Schoonhoven, Stade, Ter Bruggen, Wesemael, Rotselaer. In 1283 erkent Hertog Jan van Brabant, met zijn broer Godfried, dat
Jan van Rivieren afstamt van de oorspronkelijke graven en recht heeft op zijn deel van het vrije erfleen.
het Kerkje van Weerde
Het Kerkje van Weerde wordt op een oude kaart omschreven als “het oudste van Brabant”.
Volgens de legende is het weggezonken in de moerassen van de beemden en kan je op kerstavond nog steeds de klokken
horen luiden! Wanneer het kerkje werd gebouwd is niet met zekerheid te zeggen, in 825 werd er reeds melding van gemaakt.
Vermoedelijk is het in de vroege middeleeuwen opgericht als kerk voor de allereerste Graven van Aarschot die wellicht
hun versterkte burcht op Schoonhoven hadden. Het Kerkje van Weerde was de moederkerk van Langdorp (onafhankelijk van de
parochie Aarschot, maar onderhorig aan de Heren van Aarschot, Stade etc.), in 1357 werd ze samengevoegd met de kerk van
Langdorp. De kerk van Langdorp werd daarop steeds belangrijker, tot het Kerkje van Weerde tijdens de godsdienstoorlogen
van de 16e eeuw in onbruik geraakte en verlaten werd. In 1630 wordt melding gemaakt van instortingen, en omstreeks 1686
wordt het kerkje gesloopt en de stenen worden gebruikt voor de herstelling van de kerkhofmuur van Langdorp.
De kerk van Weerde stond aan de Weerdelaak. Na de afbraak was er in de weide een kleine heuvel op de plaats van de kerk,
die in 1870 werd verlaagd. Tijdens die werken werden een 70-tal schedels gevonden die terstond terug werden begraven. Recent
werd met medewerking van het stadsbestuur een archeologisch onderzoek verricht naar de Kerk van Weerde.
De melding van het kerkje van Weerde in Aarschot in 825 is vermoedelijk te wijten aan een verwarring met Oirschot, in Noord-Brabant.
|